Verhalen en actuele kwesties over verslaving en aanverwante artikelen in het Hoge Noorden van Nederland
maandag 30 september 2013
zondag 29 september 2013
Ús Blau Hiem
Op de heide bij Appelscha kon men in de jaren ’20 de tenten
van kamperende jongeren aantreffen. Overdag maakten de jongens en meisjes stevige
wandelingen in de natuur en 's avonds, na een diner van karnemelksepap met
brood, was er vioolspel bij een kampvuur of hield iemand een inleiding over de
wonderlijke verschijnselen der natuur. Het waren de leden van Gewest I van de
Jeugdbond voor Onthouding (JVO). Hoewel de JVO-ers het tijdens deze
kampeerweekenden reuze naar de zin hadden, keek het bestuur van Gewest I uit
naar een kamphuis waar de jongeren ook met slecht weer terecht konden.
Aan de Oude Willem, een zandweg van Appelscha naar Smilde,
stond het Jongenshuis al een tijdje leeg. De eigenaar van dit voormalige
opvoedingsgesticht, Staatsbosbeheer, zocht een nieuwe huurder. In een overeenkomst
waarin de Nederlandse Jeugd Herberg Centrale (NJHC) huurder werd en de JVO
onderhuurder, werd in het voorjaar van 1930 vastgelegd dat het witte huis met
het rieten dak voortaan het eigen kamphuis van de JVO was. Het kreeg de naam Ús
Blau Hiem. ‘Ons Blauwe Erf’, een plek waar jongens en meisjes in een veilige
omgeving en onder toezicht vakantie konden vieren.
Interieur rond 1935 |
Dat toezicht werd gehouden door de herbergvader- en moeder,
een seizoensbaan voor echtparen, meestal ondersteund door één of meerdere
assistenten. In de zomermaanden vingen zij de jongeren op, schilden iedere dag 100
kilo aardappelen en organiseerden sport en spel. ’s Avonds werd er rondom het kampvuur
gezongen en muziek gemaakt. Ook was er een openluchttheater. Wanneer het
initiatief niet vanuit de jongeren zelf kwam, namen de herbergvader en -moeder het
voortouw. Want het doel van Ús Blau Hiem was jongeren met elkaar in contact te
brengen in een harmonieuze en veilige omgeving, zodat men zijn kinderen met een
gerust hart op vakantie kon laten gaan. Dat jongens en meisjes in aparte
slaapzalen werden ondergebracht en dat alcohol uit den boze was, droeg bij aan
de gemoedsrust van hun ouders.
Ús Blau Hiem bood onderdak aan schoolklassen, verenigingen
en aan individuele trekkers. Het overgrote deel van de gasten kwam uit
Nederland, maar soms waren er ook gasten uit Duitsland, Denemarken of
Zwitserland. In de oorlogsjaren was het een toevluchtsoord voor kinderen uit
Rotterdam en gezinnen die uit Limburg waren geëvacueerd. Na de oorlog werden er
twee houten kamphuizen bij gebouwd en in de jaren zestig werd Ús Blau Hiem
aangesloten op de waterleiding en het elektriciteitsnet. Om dit soort
aanpassingen te bekostigen, werden door de jaren heen vele collectes gehouden
onder de leden van de JVO. Het aantal gasten nam in de loop der jaren echter langzaam
af: steeds meer jongeren gingen op vakantie naar het buitenland. Gelukkig waren
er altijd scholen of verenigingen die behoefte hadden aan de groepsaccommodatie
en de groene omgeving die Ús Blau Hiem te bieden had. Ook kwamen er
kampeerplaatsen op het veld achter de gebouwen, zodat ook mensen die er met
tent of caravan op uit trokken, op Ús Blau Hiem terecht konden. Zolang ze maar
niet verwachtten dat ze er bier of jenever konden drinken.
In 1972 kwamen de beginselen van Ús Blau Hiem flink onder
druk te staan. De NJHC, waar Ús Blau Hiem nog steeds onderdeel van uitmaakte, omarmde
de tijdgeest en besloot 'de verkoop en consumptie van licht alcoholische
dranken' in haar jeugdherbergen toe te staan. Na hevige reacties vanuit de
JVO-achterban en een interne discussie besloot het bestuur van Ús Blau Hiem als
zelfstandige stichting verder te gaan. De herbergvader en herbergmoeder werden
'beheerders' en in 1976 werd Ús Blau Hiem verbouwd en verder gemoderniseerd.
Het werd een camping en groepsaccomodatie als vele anderen, maar dan
alcoholvrij.
“Na die verbouwing in de jaren '70 is er qua onderhoud
nauwelijks nog iets gebeurd,” zegt Annie Postma, samen met haar man de huidige
eigenaar. “We hebben er heel veel aan moeten doen”. Ús Blau Hiem was een wat
aftandse camping die draaide op gasten die er al sinds jaar en dag kwamen. “Toen
het bestuur van de stichting besloot het recreatiecentrum van de hand te doen,
hebben ze dat eerst geprobeerd onder de voorwaarde dat het alcoholvrij zou
blijven. Maar niemand wilde het hebben”. Pas toen Ús Blau Hiem niet meer blauw
hoefde te blijven, wilden Annie en haar man zaken doen. Dat was in 2011. De
naam Ús Blau Hiem moest vanzelfsprekend van de borden verdwijnen. Annie vond
dat niet erg. Na een grondige verbouwing doopten zij hun bedrijf Boscamping
Appelscha.
Dat de camping ooit blauw was, is nog steeds merkbaar. In de
volksmond heet het nog steeds Ús Blau Hiem en geregeld moet Annie potentiële
gasten geruststellen dat ze echt wel een biertje mogen drinken. Maar het imago
van de camping heeft ook voordelen. Sommige scholen en verenigingen komen al
sinds mensenheugenis naar Appelscha. “Dat zijn altijd rustige groepen, die niet
of weinig drinken. Studentenverenigingen komen hier bijvoorbeeld nooit”. En
daar is Annie niet rouwig om. Maar als ze zouden komen, zouden ze in het
Bospaviljoen gezellig aan de bar kunnen komen hangen. Ze hebben er tegenwoordig
Veltins Pilsener op de tap.
Bron: Gedenkboek ’50 jaar Ús Blau Hiem’ (1980)
zondag 22 september 2013
De avonturen van Sprits, Jezus en vele anderen
Rond het midden van de jaren 70 van de vorige eeuw kwam
het heroïnegebruik op in Groningen. Aan het eind van die 70-er jaren was er een
groep van zo’n 250 heroïnegebruikers bekend bij het Groningse Straathoekwerk.
Deze groep kende elkaar grotendeels onderling en was veel in de binnenstad te
vinden. Daar hadden de straathoekwerkers contact met hen. Er bewoog zich ook een vrijwilliger in diezelfde
wereld. Ook hij kende die wereld van binnen uit.
Dat Jezus en zijn
vrienden het niet zo nauw nemen met hun gezondheid zorgt er voor dat ze regelmatig terecht komen in het
ziekenhuis. Daar zijn ze geen graag geziene gasten, maar ook zelf zijn ze er
beslist niet langer dan nodig is zoals blijkt uit de volgende scene.
In 2001 wordt de bunker in het radioprogramma OVT genoemd
door één van de geïnterviewde heroïne verslaafden. Deze vertelt dat het centrum
is gekraakt door een groep Surinamers en dat die tafeltjes verhuren aan
dealers. (Spoor terug: Van opiumkit tot heroïnebunker deel I, uitgezonden op 3
juni 2001). Ook wordt door een deskundige verteld over de hepatitis-epidemie
die in Groningen onder verslaafden heeft geheerst en die er voor zorgde dat
velen behandeld moesten worden in het ziekenhuis. Dat was niet blij met de
komst van deze groep patiënten.
Het boekje staat nog vol met vermakelijke en
illustratieve fragmenten, maar die kunt u beter tzt zelf lezen. Pieter Honhoff
blijkt sinds 8 jaar in Australië te wonen en in een telefoongesprek dat ik
onlangs met hem had liet hij me weten de volledige tekst aan me te zullen
toesturen. Dat zal ik dan beschikbaar stellen voor geïnteresseerde lezers.
Zo veel jaar later durf ik te stellen dat we toen geen
verstand hadden van verslaving, maar des temeer van de leefwereld van
heroïneverslaafden. Dat laatste vond zijn weerslag in een geestig realistisch
boekwerkje van de eerder genoemde vrijwilliger, Pieter Honhoff met illustraties
van zijn vriendin Marijke. Het boekje heeft een even merkwaardige titel als
inhoud: ,,&. (berichten van de zelfkant). Het geeft een beeld van hoe het
toeging in de heroïnescene tegen de achtergrond van die tijd.
“Sprits zet zijn fiets op de
gewone plek in de Razerpassage & gaat te voet door de Poelstraat naar de
Spaanse Griep, een gebruind café van waaruit hij graag door het raam de straat
in de gaten houdt. Onderweg voelt hij snel z’n gulp, waar hij in een
Malboror-pakje z’n pakjes heroïne bewaart. Later op de dag raakt de dieler de
tel meestal kwijt, maar zijn zaken gaan altijd nog goed. Hij komt de Griep
binnen & ziet meteen enkele bekenden.
& wie er verder deze
ochtend zijn. Alkoholoos in de ban van hun absorptie, een paar spijbelende
studenten & een beeldhouwer die ook al aangeschoten is. “ (p 12)
“Jezus heeft achter in de
Spaanse Griep een rijksdaalder gebietst, van een meisje dat de doorzichtige
branie van de charmante kaalkop wel zag zitten, ze betaalde ook nog een kop
koffie & bewonderde z’n samoerai-jasje, & toen moest ze weg….Overeind
en nauwgezet gaat hij naar de achterdeur van de kroeg, & via een houten
trap in het Eeltsteegje raakt hij in het toilet van de Griep.
Uit de
boordzoom van zijn kraag haalt hij het pakje heroïne, z’n spuit & z’n
lepeltje zitten los in z’n zak. Hij schept wat water uit de pleepot, legt het
lepeltje op de rand, schudt het pakje er in leeg, houdt z’n aansteker onder de
lepel tot het poeder oplost & het mengsel kookt. Hij legt de lepel terug op
de rand, & trekt door een sigarettefilter de spuit vol. Lepeltje terug in
de zak, rotzooi in de pleepot & de luchtbelletjes uit de spuit tikken.
Jezus gaat
op de WC zitten. Hij voelt zich een beetje duizelig, maar wijt dat aan al de
gekonsentreerde bewegingen in die kleine ruimte.” (p 24)
“Hoofdpijn,
m’ n hoofd klopt & m’n kaken & tanden doen zeer. Er zijn meer pijnen,
ik heb ook last van m’n maag. Ik voel me behoorlijk ziek. Wat is dat hier, waar
ben ik hier, ik herken wel iets, misschien ben ik wel out gegaan. Waar ben ik
hier.
“Eh?!”
Jezus slaat zijn ogen op, zijn blik ontmoet
vriendelijk wenkende wijzerplaten die zijn bewustzijn aangeven. Hij gaat
overeind zitten, een kort waas trekt voorbij. Een verpleegster staat naast zijn
bed & legt haar handen op zijn schouder……
“Ik voel me ziek, zuster.”
Ze bekijkt haar jonge, kaalgeschoren patiënt
met enige belangstelling.
“O ja?”
Jezus
merkt haar welwillendheid & zegt met gebroken stem.
“Ja zuster, ik voel me ellendig. Ik heb
overal pijn.”
“Pijn!?”
Ze doet verschrikt een paar trippeltjes
achteruit. In een moderne gezondheidszorg is pijn taboe. Ze had het woordje al jaren niet
gehoord. Snel praat ze nu, om erger te voorkomen.
“Eh, ik zal
de dokter, ik zal dokter Soeleiman halen, ik weet niet goed wat ik, ik heb geen
idee, ik eh, wacht u maar even.”
Ze slingert
de deur achter zich dicht & lijdzaam kijkt Jezus naar het plafond. Dan gaat
hij overeind zitten & trekt alle slangetjes & sensoren uit z’n huid, in
een heroïes gebaar, hij zwaait z’n benen uit het bed & verlaat een minuut
later met een bundeltje kleren de kamer.” (p 59)
“De gymnasiast gaat naast Sprits zitten &
telt een aardig aantal bankbiljetten uit.
“Ik heb er negentig. Geef je me vijf pakjes?”
Sprits denkt aan alle gewassen automobielen,
de gemaaide gazons, de krantewijken, het zakgeld, statiegeld & de
zaterdagbaantjes. Hij ziet een paar duffe koppen s’ avonds in de rokerige
herrie van een tiener-slaapkamer, terwijl hun ouders beneden zitten te bridgen
& zegt.
“Goed, jullie hebben niet veel. Hier.”
Hij krijgt het geld & geeft de adolescent
een paar pakjes heroïne, hij ziet hoe de scholier z’n gehavende & versierde
agenda uit z’n tas trekt & onopvallend de vijf pakjes tussen een paar
bladzijden legt.” (p 41/42)
De handel in heroïne concentreerde zich meer en meer in
de Bunker. Dat bleek over een onbedoelde drempel voor beginnende gebruikers,
zoals de scholier hiervoor, te beschikken. Dat had, vonden we toen, een
preventief effect. Hoe meer de handel zich concentreerde in de bunker hoe hoger
de drempel om als jongere met heroïne te beginnen. De volgende sfeertekening
maakt dat duidelijk.
“Een
cipiers-luikje schuift opzij & en een bruin oog kijkt door een vernauwde pupil
naarbuiten. Grendelgeluiden. Bij de weg stopt een taxi, nog een bezoeker. De
deur kreunt tot een grote kier & Jaap & Parcival staan oog in oog met
een stoonde maleier.
“Moi Phon Pen.”
Zegt Jaap,
terwijl hij de lilliput-immigrant een rijksdaalder toesteekt, een gebaar dat
ook door de nieuwkomer Matthijs wordt geïmiteerd.
“Moi Jaap, Matthijs.”
Zegt Phom Pen, die de deur achter hun sluit
& weer z’n stoel ervoor schuift, zodat hij bij het kijkgaatje kan. Als
portier & uitsmijter kent hij alle geregelde gasten hier, & hun
straatvechters-truuks, & omdat hij in het witte poeder betaald wordt is dit
baantje bij uitstek geschikt voor hem. Men lacht hem hier niet uit omdat hij zo
klein is. “ (p 55)
En even later.
“De herrie
is vreselijk. Overal gegil & geroep & de achtergrond-opera daar in
volle sterkte overheen. Jaap & Parcival die zich op een klein achtergrondje
houden zien zeker zes vetes uitgevochten. Messen stokjes, staven, sabels,
wurgkoorden & werpsterren flitsen door de zaal, de biljartkeu breekt in iemands
nek, de dokwerker zakt inelkaar, kledingstukken, ledematen & projektielen
veroorzaken zonsverduistering in de betonnen bunker, & een bestierende hand
laat dan de stoppen doorslaan zodat bij de verhitte zonen van het grote
keizerrijk een relatieve kontemplatie van stilte & duisternis ontstaat.” (p 57)
Jaren later heeft het Straathoekwerk samen met de Z-side de
bunker, dat al weer jaren leeg stond, te
kraken. Tegenwoordig is de ruimte deels oefenruimte en een fietstunnel!
vrijdag 6 september 2013
Oh Karin! (over Aidspreventie in de jaren negentig)
Bron: NvnN |
Afijn,
deze advertentie leidde tot de jarenlange traditie van de zogenaamde
Aidstrainingen voor werkers in de verslavingszorg. Ook ik ben er vaak geweest.
Karin Droog was degene die de functie als trainer/contactpersoon kreeg en die
met een enorme bevlogenheid de trainingen gaf.
Het kon
niet op met de Aidstrainingen. Je had natuurlijk de basistrainingen, maar ook
allerlei vervolgtrainingen zoals Het Voeren Van Langere gesprekken. Geld
speelde geen rol, de trainingen werden zwaar gesubsidieerd vanwege het
voorlichtende karakter. En productie hoefde je toen nog niet te leveren als
hulpverlener. Iedereen die in de verslavingszorg werkte moest regelmatig op
training, hoewel uit bijgaand deelnemersoverzicht toch blijkt dat de gevestigde
organisaties, de Consultatiebureau's voor Alcohol en Drugs (CAD) niet bepaald
enthousiast deelnamen in 1992. Dat is later wel goed gekomen overigens. Meestal
vonden de tweedaagse trainingen plaats op het terrein van Hoog Hullen, in Villa
Vosbergen.
Arme Karin. Ze gooide haar hart en ziel in haar baan en vaak was het paarlen voor een stel ondankbare zwijnen.
HIV en Aids in die jaren ging over verslaafden, bloed-bloedcontact, onveilige seks, jongensprostitutie, homo's. De trainingen gingen over die onderwerpen, over taboes, en hoe je moest praten met cliënten over seks, HIV, Aids. In feite waren het beladen onderwerpen. In die jaren ging je nog 100% zeker dood aan Aids. Misschien dat we daarom ook zo vaak het programma van een training in het belachelijke trokken.
Welke training je ook volgde, vaste prik was, iedere keer weer, het zeggen van vieze woorden in het kader van het doorbreken van taboes. Het was goed bedoeld maar dit programma onderdeel werkte, hoe vaker je het gedaan had, steeds meer op de lachspieren. Stel je voor, een villa in de Drentse bossen, de ramen staan open, het is mooi weer, en als je dan even naar binnen gluurt zie je pakweg 12 volwassen mensen in een kring zitten die om de beurt roepen: Kut! Lul! Poes! Pik! Doos! Paal! Flamoes! Tieten!
Probeer daar maar een serieus gezicht bij te trekken. En hoe meer woorden er voorbij kwamen, hoe harder we de slappe lach kregen. Iedere training weer.
Naast het
moeten tekenen van een boom, ik weet niet meer met welk doel dat was, maar wel hoe mijn
2 mannelijke collega's die in de gevangenis in Veenhuizen werkten slap van het lachen, treurwilgen zaten te wasco-en; staat de 'oefening praten
over seksualiteit', ofwel de vieze woorden, mij nog zeer goed bij.
Ik heb na
een training of 7, een keer de vieze woorden overgeslagen, ik moest eerder weg. Of
ik wilde eerder weg eigenlijk. Mind you, het programma liep door tot 20.00. Pas
na de vieze woorden konden we aan het diner. Of naar huis. Maar goed, ik kreeg
mooi geen certificaat die keer.
In die jaren rustte er een groot taboe op HIV en Aids, zeker in de gevangenissen, waar ik toen zelf ook werkte. Ik heb gezien, dat bij een gedetineerde die mogelijk HIV besmet was, bij het brood uitdelen hij als enige een plastic tasje aan zijn deur gehangen kreeg met daarin de broodjes en het beleg. Hoe het met de koffie ging kan ik me niet meer herinneren maar duidelijk was dat niemand die man aan ging raken.
In die jaren rustte er een groot taboe op HIV en Aids, zeker in de gevangenissen, waar ik toen zelf ook werkte. Ik heb gezien, dat bij een gedetineerde die mogelijk HIV besmet was, bij het brood uitdelen hij als enige een plastic tasje aan zijn deur gehangen kreeg met daarin de broodjes en het beleg. Hoe het met de koffie ging kan ik me niet meer herinneren maar duidelijk was dat niemand die man aan ging raken.
Behalve
zij, die beter wisten. Die wisten van bloed-bloedcontact, onveilige seks en
drugs spuiten met de spuit van een ander. Ik was één van de mensen die beter
wisten.
Dankzij
die trainingen.
Oh Karin! Wat hebben we veel gelachen op jouw trainingen. En zo leuk was dat niet altijd bedoeld, we zaten je programma vaak te saboteren. In feite. Wat moet je soms een hekel aan ons gehad hebben. En terecht. Maar je had een missie waarin je geloofde, en die was belangrijker.
Oh Karin! Ik hoop dat de beloofde begeleidingscommissie je inderdaad met raad en daad terzijde heeft gestaan.
Oh Karin! Wat hebben we veel gelachen op jouw trainingen. En zo leuk was dat niet altijd bedoeld, we zaten je programma vaak te saboteren. In feite. Wat moet je soms een hekel aan ons gehad hebben. En terecht. Maar je had een missie waarin je geloofde, en die was belangrijker.
Oh Karin! Ik hoop dat de beloofde begeleidingscommissie je inderdaad met raad en daad terzijde heeft gestaan.
De Aidstrainingen zijn een zachte dood gestorven, ik denk eind negentiger jaren ongeveer. Aids kwam uit de taboesfeer, iedereen bleek het te kunnen krijgen en soms zelfs per ongeluk, door een fout met bijvoorbeeld een bloedtransfusie. Bovenal; Aids was niet langer dodelijk. En: in de zorg ontstond het besef, dat scholing geld kost, en tijd.
Karin is iets heel anders gaan doen. Als ik haar kan vinden, zal ik haar met zwaar terugwerkende kracht zeggen, dat haar trainingen uiteindelijk een fenomeen geweest zijn, wat we toen niet herkenden.
En zal ik haar, for old times sake, misschien een paar vieze woorden toefluisteren...
(met dank aan Robert Nijboer voor zijn uitgeleende archief)
Abonneren op:
Posts (Atom)