“In september 1977 valt het Siep Martinus
(Straathoekwerk) op dat er gele, zieke mensen onder de spuiters rondlopen.”
Deze constatering staat opgetekend in het bulletin Serum
hepatitis (in de volksmond geelzucht genoemd) van maart 1978 van DAK io en
Straathoekwerk. Dit bulletin, dat ik mocht lenen van oud-straathoekwerker Ben
Bloem, bevat het verslag van hoe door de lakse en ondeskundige houding van de
betrokken instanties de constatering van Siep Martinus kon uitgroeien tot een
heuse epidemie met grote gezondheidsrisico’ s voor de besmette spuiters (van heroïne
en speed), maar ook voor de algehele bevolking.
Er wordt uitgebreid verslag gedaan van de pogingen de
GG&GD, de Inspectie voor Volksgezondheid, en het Academische Ziekenhuis de
noodzakelijke maatregelen te laten treffen om te voorkomen dat de betreffende
spuiters een chronische leverbeschadiging oplopen of zelfs komen te overlijden.
Voor een effectieve behandeling is medicatie in combinatie met rust en gezonde
voeding van essentieel belang en dat is nu juist datgene waarover de spuiters niet
beschikken. Serum hepatitis is bijzonder besmettelijk via bloedcontacten, die
kunnen plaatsvinden bij bloedtransfusies, behandeling bij een tandarts of het
gebruik van onreine naalden. Toentertijd was het nog nodig dat tandartsen, maar
ook centra voor bloeddonatie, extra maatregelen namen om besmetting te
voorkomen. De GG&GD was op de hoogte van de uitbreiding van het aantal
spuiters met serum hepatitis, maar lichtte daar de tandartsen niet over in, die
daarover terecht kwaad waren.
In december 1977 was het aantal besmette spuiters opgelopen
tot 25. Ook deze uitbreiding mocht de instellingen niet verleiden adequate
maatregelen (behandeling in quarantaine) te nemen. Dat leidde tot heftiger
wordende confrontaties met de medewerkers van Straathoekwerk en DAK io, die
immers de dagelijkse druk ervoeren van steeds zieker wordende spuiters. Pas
toen ze meldden dat ze gingen publiceren kwam er beweging en werd een quarantaineopvang voorbereid. Ondertussen hadden beide instellingen al praktische
maatregelen genomen, zoals een eenvoudige maar doeltreffende spuitomruil. Ben
Bloem vindt ook nu nog dat apotheek Diephuis veel lof verdient omdat die het lef
had Straathoekwerk de benodigde spuiten te leveren. Het Drugs Informatie
Centrum Groningen (DICG) deelde pamfletten uit om te waarschuwen tegen de
risico’s om besmet te worden met serum hepatitis, onder andere door gebruikte
naalden, maar ook door seksueel contact.
De hele affaire leidde vanaf het verschijnen van het
bulletin tot veel plaatselijke en landelijke publiciteit, en tot Kamervragen. De
opstellers van het bulletin hebben de indruk dat vooroordelen over spuiters het
gedrag van de verschillende betrokken instanties hebben bepaald: spuiters zijn
lastige mensen en als je ze al zou behandelen, behandel ze dan als psychiatrisch
patiënt, ook als ze zich melden met lichamelijke ziekten, zoals serum
hepatitis. Deze indruk kan ik volledig met hen delen.
Deze affaire leert ook dat in de gezondheidszorg sterke
belangenbehartiging van groot belang is. Het is dan ook zeer te betreuren dat
de zorg alleen nog geleverd wordt door grote instellingen, die geen hinder
ondervinden van 'luizen in de pels'. Ook geïnstitutionaliseerde
cliëntenraden kunnen die functie over het algemeen onvoldoende vervullen.
Misschien zijn nu, nog meer dan toen, deze luizen in de pels nodig.