Rond het midden van de jaren 70 van de vorige eeuw kwam
het heroïnegebruik op in Groningen. Aan het eind van die 70-er jaren was er een
groep van zo’n 250 heroïnegebruikers bekend bij het Groningse Straathoekwerk.
Deze groep kende elkaar grotendeels onderling en was veel in de binnenstad te
vinden. Daar hadden de straathoekwerkers contact met hen. Er bewoog zich ook een vrijwilliger in diezelfde
wereld. Ook hij kende die wereld van binnen uit.
Zo veel jaar later durf ik te stellen dat we toen geen
verstand hadden van verslaving, maar des temeer van de leefwereld van
heroïneverslaafden. Dat laatste vond zijn weerslag in een geestig realistisch
boekwerkje van de eerder genoemde vrijwilliger, Pieter Honhoff met illustraties
van zijn vriendin Marijke. Het boekje heeft een even merkwaardige titel als
inhoud: ,,&. (berichten van de zelfkant). Het geeft een beeld van hoe het
toeging in de heroïnescene tegen de achtergrond van die tijd.
“Sprits zet zijn fiets op de
gewone plek in de Razerpassage & gaat te voet door de Poelstraat naar de
Spaanse Griep, een gebruind café van waaruit hij graag door het raam de straat
in de gaten houdt. Onderweg voelt hij snel z’n gulp, waar hij in een
Malboror-pakje z’n pakjes heroïne bewaart. Later op de dag raakt de dieler de
tel meestal kwijt, maar zijn zaken gaan altijd nog goed. Hij komt de Griep
binnen & ziet meteen enkele bekenden.
& wie er verder deze
ochtend zijn. Alkoholoos in de ban van hun absorptie, een paar spijbelende
studenten & een beeldhouwer die ook al aangeschoten is. “ (p 12)
“Jezus heeft achter in de
Spaanse Griep een rijksdaalder gebietst, van een meisje dat de doorzichtige
branie van de charmante kaalkop wel zag zitten, ze betaalde ook nog een kop
koffie & bewonderde z’n samoerai-jasje, & toen moest ze weg….Overeind
en nauwgezet gaat hij naar de achterdeur van de kroeg, & via een houten
trap in het Eeltsteegje raakt hij in het toilet van de Griep.
Uit de
boordzoom van zijn kraag haalt hij het pakje heroïne, z’n spuit & z’n
lepeltje zitten los in z’n zak. Hij schept wat water uit de pleepot, legt het
lepeltje op de rand, schudt het pakje er in leeg, houdt z’n aansteker onder de
lepel tot het poeder oplost & het mengsel kookt. Hij legt de lepel terug op
de rand, & trekt door een sigarettefilter de spuit vol. Lepeltje terug in
de zak, rotzooi in de pleepot & de luchtbelletjes uit de spuit tikken.
Jezus gaat
op de WC zitten. Hij voelt zich een beetje duizelig, maar wijt dat aan al de
gekonsentreerde bewegingen in die kleine ruimte.” (p 24)
Dat Jezus en zijn
vrienden het niet zo nauw nemen met hun gezondheid zorgt er voor dat ze regelmatig terecht komen in het
ziekenhuis. Daar zijn ze geen graag geziene gasten, maar ook zelf zijn ze er
beslist niet langer dan nodig is zoals blijkt uit de volgende scene.
“Hoofdpijn,
m’ n hoofd klopt & m’n kaken & tanden doen zeer. Er zijn meer pijnen,
ik heb ook last van m’n maag. Ik voel me behoorlijk ziek. Wat is dat hier, waar
ben ik hier, ik herken wel iets, misschien ben ik wel out gegaan. Waar ben ik
hier.
“Eh?!”
Jezus slaat zijn ogen op, zijn blik ontmoet
vriendelijk wenkende wijzerplaten die zijn bewustzijn aangeven. Hij gaat
overeind zitten, een kort waas trekt voorbij. Een verpleegster staat naast zijn
bed & legt haar handen op zijn schouder……
“Ik voel me ziek, zuster.”
Ze bekijkt haar jonge, kaalgeschoren patiënt
met enige belangstelling.
“O ja?”
Jezus
merkt haar welwillendheid & zegt met gebroken stem.
“Ja zuster, ik voel me ellendig. Ik heb
overal pijn.”
“Pijn!?”
Ze doet verschrikt een paar trippeltjes
achteruit. In een moderne gezondheidszorg is pijn taboe. Ze had het woordje al jaren niet
gehoord. Snel praat ze nu, om erger te voorkomen.
“Eh, ik zal
de dokter, ik zal dokter Soeleiman halen, ik weet niet goed wat ik, ik heb geen
idee, ik eh, wacht u maar even.”
Ze slingert
de deur achter zich dicht & lijdzaam kijkt Jezus naar het plafond. Dan gaat
hij overeind zitten & trekt alle slangetjes & sensoren uit z’n huid, in
een heroïes gebaar, hij zwaait z’n benen uit het bed & verlaat een minuut
later met een bundeltje kleren de kamer.” (p 59)
“De gymnasiast gaat naast Sprits zitten &
telt een aardig aantal bankbiljetten uit.
“Ik heb er negentig. Geef je me vijf pakjes?”
Sprits denkt aan alle gewassen automobielen,
de gemaaide gazons, de krantewijken, het zakgeld, statiegeld & de
zaterdagbaantjes. Hij ziet een paar duffe koppen s’ avonds in de rokerige
herrie van een tiener-slaapkamer, terwijl hun ouders beneden zitten te bridgen
& zegt.
“Goed, jullie hebben niet veel. Hier.”
Hij krijgt het geld & geeft de adolescent
een paar pakjes heroïne, hij ziet hoe de scholier z’n gehavende & versierde
agenda uit z’n tas trekt & onopvallend de vijf pakjes tussen een paar
bladzijden legt.” (p 41/42)
De handel in heroïne concentreerde zich meer en meer in
de Bunker. Dat bleek over een onbedoelde drempel voor beginnende gebruikers,
zoals de scholier hiervoor, te beschikken. Dat had, vonden we toen, een
preventief effect. Hoe meer de handel zich concentreerde in de bunker hoe hoger
de drempel om als jongere met heroïne te beginnen. De volgende sfeertekening
maakt dat duidelijk.
“Een
cipiers-luikje schuift opzij & en een bruin oog kijkt door een vernauwde pupil
naarbuiten. Grendelgeluiden. Bij de weg stopt een taxi, nog een bezoeker. De
deur kreunt tot een grote kier & Jaap & Parcival staan oog in oog met
een stoonde maleier.
“Moi Phon Pen.”
Zegt Jaap,
terwijl hij de lilliput-immigrant een rijksdaalder toesteekt, een gebaar dat
ook door de nieuwkomer Matthijs wordt geïmiteerd.
“Moi Jaap, Matthijs.”
Zegt Phom Pen, die de deur achter hun sluit
& weer z’n stoel ervoor schuift, zodat hij bij het kijkgaatje kan. Als
portier & uitsmijter kent hij alle geregelde gasten hier, & hun
straatvechters-truuks, & omdat hij in het witte poeder betaald wordt is dit
baantje bij uitstek geschikt voor hem. Men lacht hem hier niet uit omdat hij zo
klein is. “ (p 55)
En even later.
“De herrie
is vreselijk. Overal gegil & geroep & de achtergrond-opera daar in
volle sterkte overheen. Jaap & Parcival die zich op een klein achtergrondje
houden zien zeker zes vetes uitgevochten. Messen stokjes, staven, sabels,
wurgkoorden & werpsterren flitsen door de zaal, de biljartkeu breekt in iemands
nek, de dokwerker zakt inelkaar, kledingstukken, ledematen & projektielen
veroorzaken zonsverduistering in de betonnen bunker, & een bestierende hand
laat dan de stoppen doorslaan zodat bij de verhitte zonen van het grote
keizerrijk een relatieve kontemplatie van stilte & duisternis ontstaat.” (p 57)
In 2001 wordt de bunker in het radioprogramma OVT genoemd
door één van de geïnterviewde heroïne verslaafden. Deze vertelt dat het centrum
is gekraakt door een groep Surinamers en dat die tafeltjes verhuren aan
dealers. (Spoor terug: Van opiumkit tot heroïnebunker deel I, uitgezonden op 3
juni 2001). Ook wordt door een deskundige verteld over de hepatitis-epidemie
die in Groningen onder verslaafden heeft geheerst en die er voor zorgde dat
velen behandeld moesten worden in het ziekenhuis. Dat was niet blij met de
komst van deze groep patiënten.
Het boekje staat nog vol met vermakelijke en
illustratieve fragmenten, maar die kunt u beter tzt zelf lezen. Pieter Honhoff
blijkt sinds 8 jaar in Australië te wonen en in een telefoongesprek dat ik
onlangs met hem had liet hij me weten de volledige tekst aan me te zullen
toesturen. Dat zal ik dan beschikbaar stellen voor geïnteresseerde lezers.
Jaren later heeft het Straathoekwerk samen met de Z-side de
bunker, dat al weer jaren leeg stond, te
kraken. Tegenwoordig is de ruimte deels oefenruimte en een fietstunnel!