dinsdag 9 december 2014

5 jaar vermist


8 December 2014.
Deze maand is ze precies 5 jaar weg. Vermist. Waarschijnlijk overleden, waarschijnlijk vermoord.

Marian Kusters, toen 43 jaar, straatprostituee, laatst gezien op 8 december 2009 op de tippelzone in Groningen, in de huiskamer van het straatprostitutieproject. Het duurde niet al te lang of een goede vriend sloeg alarm bij mij. Hij is een ex partner van Marian en hij weet dat hij bij mij gehoor krijgt als hij zich ongerust maakt. Ik belde de cellengang om te horen of ze daar zat. Nee. Marian was niet opgepakt. Zat geen oude straf of een boete uit. Ik belde de methadonpost. Daar was ze al een paar keer niet geweest, maar dat kon wel eens gebeuren in haar geval. Toch spraken we af het in de gaten te houden. Methadon is belangrijk in het bestaan van een verslaafde. 1 keer missen kan maar dan nog wordt er vaak (te laat) gebeld. Verstrekking gemist, mag ik morgen komen? Marian had niet gebeld.

Het bleef hangen in mijn hoofd, waar zit die vrouw? Het werd kerst, geen Marian die haar kerstpakket bij Gonnie van stiching de Straatmadelief kwam halen.
Het werd uitbetalingsdag van de uitkering, er werd geen geld opgenomen. Toen wisten we eigenlijk wel genoeg. Het was foute boel. De hulpverlener van het BING team deed aangifte van vermissing.

Daar gingen we weer. Verklaringen afleggen op het politiebureau, gegevens uitpluizen. En ja we konden haar voor het laatst traceren bij de huiskamer van de tippelzone. Dat is naar. Wat is er gebeurd nadat ze voor de laatste keer naar buiten liep, waarschijnlijk op weg naar een volgende klant? 

Het was een erg koude winter. De diepenring was al weken stijf bevroren. Als ik er na het werk langs liep of fietste en naar het ijs keek,  vroeg ik me af of zij eronder lag. Of we haar pas zouden vinden als het ijs zou verdwijnen, in maart van het jaar erna ofzo. Maar ook dat gebeurde niet.

Waar is Marian? We missen haar nog steeds. Met al haar sores, haar moeilijke voeten want ze had zolang op hakken gelopen dat platte schoenen haar niet goed afgingen.

Waar is Marian? Haar familie leeft met de dag maar ook met de onzekerheid. Wat is er gebeurd en waar is onze moeder, zuster, dochter? 
Dat niet te weten is een dagelijkse kwelling, zo stel ik mij voor. 
Ook in het kleine Groningse drugswereldje gaat het nog regelmatig over Marian. 

Zou iemand iets weten wat Marian bij ons allen terug kan brengen en haar een respectvol graf kan schenken?

Please. 

zondag 24 augustus 2014

Meten is weten (en wie wat bewaart, die heeft wat)

En toen kreeg ik een jaarverslag van de Vereniging tot instandhouding van een Consultatiebureau voor Alcoholisme in de provincie Friesland in handen. Het verslagjaar is 1955.

Dat waren andere tijden. Alle vier medewerkers werden bij naam genoemd: een zenuwarts, een directeur, een reclasseringsambtenaar en een zuster voor maatschappelijk werk. Deze medewerkers hadden tezamen een caseload van 261 patiënten. Het valt op dat het gros van de patiënten uit de stad Leeuwarden afkomstig was. Daarnaast waren het vooral de Friese Wouden waar werk aan de winkel was.
Ook tegenwoordig komt absoluut en procentueel gezien een groot aantal van de klanten van de Friese verslavingszorg uit Leeuwarden. Maar de Friese Wouden zijn niet meer oververtegenwoordigd in de statistieken. De verslaggever van 1955 relativeert trouwens de cijfers: 'Men hechte overigens aan deze cijfers, die in grote trekken overeenstemmen met die van vorige jaren, geen overdreven betekenis, daar in vele gevallen de activiteit van de plaatselijke politie een grote rol speelt'.
Hoewel verslavingszorg nooit gemakkelijk is geweest, waren de problemen in 1955 wel overzichtelijker. Drugs-, gok- en gameverslaving waren onbekend en van de 261 patiënten waren er slechts vier vrouw. Maar sommige zaken zijn hetzelfde gebleven. De meeste alcoholisten waren in 1955 tussen de 40 en 49 jaar, nu is de gemiddelde Friese alcoholist 46.
Hoe het heden ten dage is gesteld met het beroep van de cliënten van de verslavingszorg, hun burgerlijke staat of de kerkelijke stroming waarbij zij aangesloten zijn, valt niet te achterhalen. Dat werd in 1955 allemaal keurig bijgehouden.
Het speerpunt voor de komende jaren ligt wat de verslaglegger betreft bij de jeugd. Bij hen bestaat het gevaar ‘dat een tot dusverre incidenteel drankgebruik op de duur zal omslaan in drankzucht’.
En dan de financiën. Die baarden het bestuur in die tijd ook al zorgen. Dat had onder meer te maken met tegenvallende inkomsten in de categorie ‘contributie en donatie’: slechts 331 gulden kon  de vereniging op de exploitatierekening noteren. Op een bij het jaarverslag gevoegd kaartje kon de lezer zijn gegevens invullen als hij lid/donateur wenste te worden van de vereniging. Van deze actie had men blijkbaar goede verwachtingen, want de begroting voor 1956 ging uit van 700 gulden contributie. Die begroting paste overigens op een half A5-je.
 

Bronnen:
- Jaarverslag 1955 van de Vereniging tot instandhouding van een Consultatiebureau voor Alcoholisme in de provincie Friesland
- Kengetallen VNN gemeenten Provincie Friesland 2013

vrijdag 22 augustus 2014

Leuker kunnen we het niet maken, makkelijker ook niet

December 2013.
Ik krijg een seintje van de sociale dienst dat er iets mis is met het postadres van mijn cliënt X. Hij lijkt bij de gemeente Groningen per 30 september 2013 te zijn uitgeschreven. Geen adres, geen recht op uitkering. Ik ga op zoek en bel eerst maar de maatschappelijke opvang, waar het postadres zich bevind. X staat gewoon ingeschreven. Ik bel de gemeente Groningen, afdeling burgerzaken. Inderdaad, X is bij de gemeente wèl uitgeschreven omdat hij niet gereageerd heeft op brieven van de gemeente, over dat postadres. Een deurwaarder deed onderzoek naar zijn adres omdat X een schuld had. Toen er geen reactie kwam, concludeerde de gemeente dat X dan wel geëmigreerd zou zijn en schreef hem uit. Omdat ambtelijke molens langzaam malen, werd die uitschrijving pas eind december 2013 zichtbaar in de systemen. Voordat we duidelijkheid hadden over wat er gaande was, was het half januari 2014.

Ik nam nogmaals contact op met het postadres. Men vertelde dat er twee mensen met de naam X waren, en dat het wel eens mis ging met het verdelen van de post. Het zou goed kunnen dat de post van de gemeente dus echt niet bij mijn X terecht gekomen was.
We moesten een nieuw postadres regelen.
Dat is geen sinecure; het is een heel rondje afwerken. Naar de sociale dienst voor een formulier met stempel. Met dit formulier naar het postadres voor een stempel. Met de 2 stempels naar burgerzaken en de inschrijving regelen. Met de inschrijving terug naar het postadres om een kopie af te geven en het origineel terug  naar de sociale dienst. Met frisse tegenzin begonnen X en ik aan de klus. Omdat mijn agenda vaak druk is duurde het even voor ik een paar uur tijd had om met X op pad te gaan.
Aangekomen bij de burgerzaken, we hadden een afspraak dus waren we lekker snel aan de beurt, strandden we meteen. Het gestempelde formulier was ouder dan 7 dagen en dat is niet toegestaan. We hadden een formulier van 10 dagen oud dus we werden retour afzender gestuurd. Een week later hebben we na een strak gecoördineerd beleid alsnog met een geldig formulier de inschrijving kunnen doen; wel via de afdeling immigratie want X was immers geëmigreerd. Eind goed, al goed zou je denken.

Maar nee. Omdat X pas per februari 2014 weer ingeschreven was bij de gemeente, kon het recht op uitkering vanaf oktober 2013 tot de datum van (her)inschrijving niet vastgesteld worden door de sociale dienst.  Ik moest een brief aan de gemeente schrijven met een verzoek om correctie van de datum van uitschrijving. Ik schreef een uitgebreide brief. De gemeente belde; de correctie zou doorgevoerd worden. Mooi zo.
Wat minder mooi was, was dat de belastingdienst inmiddels ook vernomen had, want dat geeft de gemeente door, dat X vanaf oktober 2013 niet meer over een adres beschikte. Met als gevolg, dat er geen recht meer was op zorgtoeslag.

Ik belde de belastingtelefoon. We schrijven april 2014.
In het systeem van de belastingdienst was zichtbaar, dat er een nieuwe inschrijving gedaan was bij de gemeente Groningen in februari 2014. Wat men niet kon zien, was de correctie die later doorgevoerd was. Ik moest maar even een paar weken wachten, dan zou het wel verwerkt zijn. Dat deed ik.
Intussen begonnen de brieven van de belasting binnen te komen, dat X onterecht zorgtoeslag had ontvangen en dit nu terug moest betalen.
Ik belde een week of 2 later weer naar de belastingtelefoon, en hoera, de correctie was daar nu ook bekend. Maar toen ik digitaal probeerde de zorgtoeslag weer aan te vragen vanaf oktober 2013, kon dat niet omdat het adres onbekend zou zijn. De belastingdienst vertelde, dat 'dit logisch was omdat het om een postadres, en niet om een woonadres ging'.
Huh? Bijna al mijn geachte cliënten hebben een postadres en wonen nergens, maar krijgen gewoon hun zorgtoeslag.
Men zou het uitzoeken en ik moest erover teruggebeld worden door een andere afdeling. Dat gebeurde een paar dagen later, om half 9 ’s ochtends. Ik had een drukke dag voor de boeg en zat in de auto. De medewerker van de belastingdienst wist mijn vraag te noemen, de volledige naam van X, en de datum waarop ik de vraag gesteld had. Maar ter controle moest ik de geboortedatum noemen en die wist ik niet uit mijn hoofd. Waarop de medewerker mijn vraag niet kon beantwoorden en wanneer kon ze mij terugbellen? Ik zou de rest van de dag niet in de buurt van mijn kantoor zijn, dus ik vroeg of het de dag erna kon. ’s Middags, ik zat met een cliënt in een apotheek, belde dezelfde mevrouw mij terug. Ik had nog steeds de geboortedatum niet paraat natuurlijk, waarop ik de mededeling kreeg dat dit de laatste dag was waarop mijn call beantwoord kon worden. Ik moest de volgende dag maar terugbellen en de vraag opnieuw ‘uitzetten’.

Dat heb ik dan maar gedaan. Ik zou er weer over teruggebeld worden en deze keer had ik de geboortedatum maar prominent genoteerd, dus kreeg ik antwoord. Het bleek dat ik de zorgtoeslag, omdat het om een postadres ging, niet digitaal aan kon vragen en dus moesten er papieren formulieren aangevraagd en teruggestuurd worden.
Ook dat hebben X en ik gedaan. Er gebeurde een tijdje niets. Er kwam geen post, maar ook geen zorgtoeslag binnen. Totdat X met twee dwangbevelen verscheen. De zorgtoeslag van 2013, 3 maanden, en voor 2014, nog eens 3 maanden moesten meteen worden betaald.

Ik ging weer bellen. 2014 bleek vrij snel opgelost, tenminste, dat leek zo. De medewerker van de belastingtelefoon kon zien dat er in juni een nieuwe aanvraag was binnengekomen en 2014 was weer toegekend, dus ik kon dat dwangbevel vergeten. Over 2013 kon hij geen antwoord vinden; ik meldde dat X gewoon recht had op de zorgtoeslag van die 3 maanden, maar dat dit nog niet toegekend was. Omdat er toch een dwangbevel gekomen was, vroeg ik of dat ingetrokken kon worden. Hierover moest ik worden teruggebeld. Zo gezegd zo gedaan; deze keer had men een boodschap ingesproken. Ik had volgens deze medewerker gevraagd naar een betalingsregeling, maar dat hoefde niet meer, want het openstaande bedrag was al verrekend met een bedrag wat X nog kreeg van de belastingdienst.

Dat was vreemd want X krijgt eigenlijk nooit geld terug van de belastingdienst. Ik belde er achteraan omdat ik wilde weten wat er dan precies verrekend was. Ik kreeg een vriendelijke medewerker aan de lijn die mij ongeveer 5 keer in de wacht moest zetten om te kijken wat er nu precies gebeurd was. Het bleek dat het openstaande bedrag van 2013, waar X wel recht op heeft maar wat  nog niet toegekend is, verrekend was met het bedrag wat hij over 2014 alsnog toegekend gekregen had. De kosten van het dwangbevel, 58,-- waren ook verrekend. Toen ik meldde dat dit zo natuurlijk niet kon en dat ik overigens ook geen antwoord had gekregen op mijn vraag of het dwangbevel ingetrokken kon worden, was het antwoord, dat dit laatste niet kon, maar dat ik wel, binnen 6 weken na dagtekening, bezwaar aan kan tekenen tegen de kosten van het dwangbevel.
Dan mag ik nu wel opschieten.

Augustus 2014.
(bijna september en een jaar na de onterechte uitschrijving)
De toekenning van de 3 maanden uit 2013 zal nog even op zich laten wachten, omdat ik mijn aanvraag na 1 april 2014 had ingestuurd en dan is het wachten op de definitieve berekening van het voorgaande jaar, die is over een maandje of 3 te verwachten. Het bezwaar tegen de kosten van het dwangbevel is inmiddels de deur uit. 

Het is dat het mijn werk is. Maar de doorsnee burger was allang afgehaakt in deze Kafkaëske toestanden. Al was het maar vanwege de vele uren die ik inmiddels in de wacht heb gestaan bij de belastingtelefoon. Dat kost heel veel belminuten.  




zondag 27 juli 2014

De macht in de zorg

Eind vorig jaar gaf minister Schippers van VWS opdracht aan het Zorg Instituut Nederland(ZIN), om de kosteneffectiviteit en doelmatigheid in de verslavingszorg te onderzoeken. De zorgkosten voor mensen met verslavingsproblemen waren de laatste jaren zorgwekkend omhoog gegaan. Eerst was het onderzoek gericht op de buitenlandse klinieken, moesten die er wel zo nodig zijn of komen en was hun zorg nu zoveel beter dan die van de reguliere zorginstellingen.
De bezuinigingen dwongen de minister min of meer de gehele GGZ sector en andere verslavingszorg en GGZ zorgaanbieders te betrekken. ZIN sprak niet alleen veel cliënt- belangenbehartigers en vertegenwoordigers, zoals het Landelijk Platvorm GGZ,(LPGGZ) en leden van Kennisnetwerk het Zwarte Gat. Ze organiseerden ook in maart dit jaar twee dagen, waarbij op de eerste dag de gecontracteerde aanbieders van de verslavingszorg werden uitgenodigd (deze zijn aangesloten bij GGZ Nederland) en op de tweede dag de niet gecontracteerde aanbieders. Voordat de twee dagen in maart dit jaar begonnen, werden alle partijen incl. de cliëntorganisaties gevraagd, hun visie over de huidige verleende zorg digitaal aan te leveren. Er werden schriftelijke vragen gesteld door ZIN m.b.t. behandelingen, begeleiding en methodische aanpak.
Doel van deze inventarisatie was/is, om te kijken of het m.b.t. de kosten ook efficiënter en daarmee goedkoper kan.

De verslavingszorgaanbieders, die verenigd zijn in de koepel van GGZ Nederland, hadden iemand van het Trimbos instituut ingehuurd. Deze dame was dermate slecht voorbereid, dat ze met haar cijfermatige presentatie over de sector, compleet en feitelijk de plank missloeg. De sector probeerde haar veren weer op te poetsen, door in haar visie, de prestaties van stichting Resultaten Scoren(RS) te benoemen. RS, is het wetenschappelijke bolwerkje van de sector verslavingszorg. Hier wordt zeg maar, alles wat er in de verslavingszorg aan behandeling en begeleiding wordt aangeboden op schrift gesteld. Maar ook veel zaken, die protocollen genoemd worden. Die gaan over regeltjes en hoe daar mee om te gaan. Ze konden echter niet duidelijk maken, wat het effect of het daadwerkelijke resultaat van al hun praktijken oplevert. M.a.w. hoeveel cliënten hebben er nu echt baat bij de door u geleverde zorg.

Ook stichting het Zwarte Gat (ZG) was vertegenwoordigd. In haar antwoord op de vragen van het ZIN had het ZG een hele andere opvatting dan de aanbieders. De zorg is volgens het ZG helemaal niet zo effectief en doelmatig. Het voldoet bij lange na niet aan de huidige maatstaven. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning(WMO), bijkomende transities, de Participatie Wet en overeenkomsten, die zijn afgesproken in het zorgakkoord, zijn in de GGZ sector nog niet binnen gekomen. Men is er doof en blind voor. Termen als eigen kracht, omgevingskrachtbronnen samenredzaamheid, empowerment, eigen regie, zelfmanagement, ervaringskennis/ deskundigheid en ga zo maar door, zijn naaldenprikken in hun medisch ingericht model.

Martinus heeft voor jullie uiteen gezet, waar het volgens het ZG wel om draait. Het ZG heeft dit ook vertaald in de vragen van het ZIN en gepleit voor een zorgstandaard. Een zorgstandaard is een kwaliteitsnorm waar goede zorg aan moet voldoen. Volgens het ZG, moet herstel leidend zijn in de zorg aan mensen met verslavings- en psychische verschijnselen/ problemen.
Het ZIN was het eens met de conclusies van het ZG en deze zijn ook onderschreven door het LPGGZ.
ZIN, verwoordde dit in haar aanbevelingen aan de minister. Ze gaf aan dat de input die was geleverd vanuit de cliëntenbeweging, aanleiding zijn voor een zorgstandaard herstel. Het cliëntperspectief moet leidend zijn in de ontwikkeling van de standaard/richtlijn(en).

Je zou denken, nou dat gaat er eindelijk op lijken. Het cliëntperspectief, de ervaringskennis/ deskundigheid is leidend in het proces. Samen met professionals en wetenschappers, vernieuwende herstel georiënteerde producten ontwerpen.

Om een standaard te realiseren, moeten er calls worden ingediend.(Een call is een aanvraag om een module/richtlijn te mogen/ kunnen ontwikkelen) Iedereen wil dit ineens heel nodig gaan doen, maar het cliëntperspectief is wel leidend. We tasten de boel maar eens af. Hoeveel moeten we toegeven aan elkaar. Wie is de slimste en heeft de sterkste argumenten om daadwerkelijk de leiding te nemen in het proces. En dit gaat nog maar over de aanvraag, het indienen van de call. Het strategische proces om de macht in de zorg is begonnen, de piketpaaltjes worden geslagen.

De voorzitter van het netwerk directeuren in de verslavingszorg en de voorzitter van RS uit dezelfde sector, zijn door de wol geverfd en stropen de mouwen op, om hun zogenaamde wetenschappelijk onderbouwde theorieën over verslaving op het ZG los te laten. Jullie zijn maar cliënten en we doen wel net of we jullie tolereren, maar als je maar niet denkt dat die onzin van jullie enige kans van slagen heeft. Letterlijk werd er gezegd; ‘daarom verdienen wij ook zo veel.’
Dit zijn de verhoudingen in de zorgsector. Hetzelfde geldt voor het Trimbos, ook een machtsbolwerk, dat zogenaamd voor wetenschappelijk verantwoorde cliëntgerichte zorg moet zorgen, maar cliënten moeten zich er zo min mogelijk mee bemoeien.

Op dit moment onderhandeld het ZG met RS, het Trimbos en een zorgpartij uit Zuid- Holland over het indienen van een viertal calls. Het ZG heeft zijn eisen om deel te nemen aan het indienen van de calls aan de andere partijen kenbaar gemaakt. Worden deze niet gehonoreerd dan overweegt het ZG zich als partij terug te trekken.
We hopen op een constructieve evenwaardige samenwerking, maar de strijd over de macht in de zorg is al begonnen voor het fluitsignaal geklonken heeft.

zondag 20 juli 2014

No, no, no


Deze week is het drie jaar geleden dat Amy Winehouse overleed: gisteren zond de NTR een documentaire over haar uit. Ze was één van de meest originele, talentvolle en gewaardeerde popmuzikanten van deze eeuw, maar zal door velen vooral herinnerd worden om haar ernstige alcohol- en drugsverslaving, die leidde tot ontluisterende taferelen. De beelden daarvan gingen de hele wereld over. Ze behoort nu tot de beroemde ‘club van 27’.

Amy’s ouders richtten na haar dood de Amy Winehouse Foundation op. De stichting richt zich op het voorkomen en behandelen van verslaving bij jongeren, onder meer door het ‘Resilience Programme’ door ervaringsdeskundigen op middelbare scholen in het Verenigd Koninkrijk. Resilience kan worden vertaald als ‘weerstand’ maar ook als ‘veerkracht’. In de woorden van Mitch Winehouse: “This isn’t about ‘just say no’. It’s about understanding why kids feel they want to get drunk. Why they might smoke something. We help them find ways of dealing with difficult issues that don’t involve turning to drugs and alcohol. And our volunteers talk about their own struggles with doing just that. It’s all about building emotional resilience’.

dinsdag 8 juli 2014

Geen zwart gat


Nieuw Zeeland
Nu we steeds minder geld aan zorg te besteden hebben moeten we nadenken over andere vormen van zorg. Daarvoor kunnen we te rade gaan bij landen waar altijd al minder geld voor zorg beschikbaar is geweest. Ook kunnen we onze eigen geschiedenis raadplegen.
In de verslavingszorg is vanuit cliëntenraden een groepering ontstaan die de zorg in het belang van alle cliënten wil verbeteren. Zij hebben daarvoor de stichting het Zwarte Gat opgericht, naar het zwarte gat waar velen na een behandeling in de verslavingszorg in vallen. Het Zwarte Gat heeft gekeken naar de zorg in landen als Nieuw Zeeland en heeft daar kennis genomen van  Recovery (in goed Nederlands: herstel). Zij heeft daarin een uitgelezen kans gezien om het zwarte gat na een behandeling te vermijden. Daarin staan uitgangspunten centraal die zo gewoon en logisch lijken dat je je er over verbaast dat die niet ook hier dagelijkse praktijk zijn.
1. Ga uit van de eigen kracht van iemand en van diens omgeving.
2. Maak gebruik van de ervaringskennis van clienten in het hulpverleningsproces maar
    ook in zelfhulpgroepen.
3. Laat de regie over het eigen leven maar ook over de behandeling bij de client.
4. Ieder heeft zijn of haar unieke herstelproces te gaan.
5. Herstellen is niet altijd genezen, maar juist om leren gaan met je beperkingen en leren
    je maatschappelijke en sociale rollen weer te vervullen en weer zin in het leven te krijgen.

In de huidige zorg in Nederland worden cliënten vooral afhankelijk gemaakt van de zorgverleners. De laatste hebben geleerd zich te richten op het probleem van de cliënt. Deze twee elementen vormen de belangrijkste bron van hun arbeidsvreugde. Daarnaast is de hulpverlening steeds meer opgesplitst naar specialisten, die moeilijk tot onderlinge samenwerking komen. De cliënt wordt daardoor gereduceerd tot zijn of haar probleem dat los van andere vraagstukken waar hij of zij voor staat en los van de context van diens dagelijks leven wordt aangepakt. Maar de cliënt is meer dan zijn verslaving of psychose of andere problematiek. Hij heeft ook familie en misschien ook wel schulden en misschien wil hij wel graag weer aan het werk of een opleiding volgen.

In de verslavingszorg wordt dit geheel van afhankelijk makende en gefragmenteerde hulpverlening veelal overgoten met een dikke saus impliciete morele oordelen, die veelal zijn terug te voeren op onderliggende gedachtes als: “jij bent fout” en “ik ben goed en eigen schuld dikke bult”.

De cliëntenbeweging in de verslavingszorg, en al langer ook die in de psychiatrie, willen andere zorg, namelijk die gebaseerd is op de hiervoor genoemde uitgangspunten van herstel. Merkwaardigerwijs hebben de besturen van de instellingen in de verslavingszorg zich hiertegen heftig verzet. Pas na lang aandringen van de cliëntenbeweging zijn ze overstag gegaan en hebben samen met vertegenwoordigers van de cliëntenbeweging een nieuwe visie op verslavingszorg opgesteld. Helaas volharden de besturen in hun houding van niet willen luisteren naar wat hun cliënten. Ze geven totaal geen uitvoering aan hun eigen visiedocument.

Niet alleen voor besturen, ook voor de meeste hulpverleners is de gevraagde omslag moeilijk. Zij moeten leren bevrediging te vinden in een meer coachende rol, waarin zij de cliënten stimuleren en ondersteunen in hun eigen proces van herstel.

Deze veranderingen lijken eerder tot stand te komen bij welzijnsinstellingen dan bij zorginstellingen. Welzijnsinstellingen zijn van oudsher meer gewend uit te gaan van de hele mens.

Spekclub Groningen, 1926
De voorlopers van de huidige verslavingszorg hadden ook meer het karakter van welzijns- dan van zorginstellingen. Zij steunden het eigen initiatief van cliënten, zowel met betrekking tot het elkaar ondersteunen in het drankvrij blijven als bij de gezamenlijke inkoop van vlees en kolen zoals bijvoorbeeld in de barre jaren 30 van de vorige eeuw.

Met name de huidige zorginstellingen lijken maar langzaam te veranderen en zij komen daarmee steeds verder af te staan van de dagelijkse belevingswereld van hun cliënten. In die wereld staat steeds vaker het proberen te overleven in armoede centraal.
Deze kloof kan alleen maar overbrugd worden als cliënten de handen ineen slaan om, naar voorbeeld van de jaren 30, gezamenlijk hun problemen aan te pakken. Met deze en andere gezamenlijke inspanningen kunnen  zij ook voorkomen dat het zwarte gat ontstaat.

zaterdag 22 maart 2014

Zo slaapt een hond nog niet


Het is 2011. We krijgen een OGGZ melding binnen bij het FACT team van VNN. Een tweeling met problemen, waaronder woonoverlast. De buren worden er gek van. Er wordt gegooid met dart pijltjes tegen de muur, ze zuipen, ze hebben lawaaierig bezoek die tassen bier bij zich hebben.
De broers Haverkamp.Teun en Frans.
We gaan er op af. Ik ga met een medewerker van de woningcorporatie naar de woning, waar uiteindelijk na lang bellen open gedaan wordt door een vriendelijk ogende, kleine man met een slecht gebit. Het is Teun. Frans blijft die keer onzichtbaar.

En zo blijkt het vaker gegaan te zijn. Teun is in beeld bij de hulpverlening. Tegen wil en dank, maar toch. Frans is nog nooit in beeld geweest dank zij het 'windscherm' wat Teun voor hem opzet. Beiden hebben zich nooit echt laten kennen.

Beiden zitten, tijdens ons eerste huisbezoek, met bevende handen in de broekzakken. Ontwenningsverschijnselen. Toch? Ze dreigen uit de woning gezet te worden, vanwege de overlast. Zodra hij dat hoort zit Teun 24/7 bij het raam om te kijken of de verhuiswagen er al aan komt. Hij is verstandelijk beperkt. Frans zegt na verloop van tijd, als hij mij een beetje kent; ' ja, niemand had Teun verwacht. Het was 1974. Ik was er en toen bleek er nog eentje te komen. Hij zat ook nog flink in de knoei.' 

Ok. Niet verwacht. Niet gewenst maar wel aanwezig in dit leven. Ouders inmiddels overleden. Hun huis is vies en niet geventileerd. Ze eten niet goed. Frans moet altijd huilen als zijn overleden moeder ter sprake komt. Het moment waarop hij aan de bak moest, maar dat eigenlijk niet kon. We leren de Haverkampjes om ramen tegen over elkaar open te zetten. Maar eigenlijk kan dit zo niet verder.

Het is 2012. We komen al een jaar regelmatig langs en hebben externe ambulante woonbegeleiding ingezet. Maar dat blijkt onvoldoende. Het huis blijft vies, de overlast blijft bestaan. De broers worden links en rechts slachtoffer van boze buren en drinkmaatjes waar ze geen nee tegen durven te zeggen als ze aan de deur staan. De wijkagent treed soms binnen om 2 uur ' s nachts omdat er nog licht brandt en dat is ook een beetje raar. We organiseren een zorgoverleg waar na enig aandringen, lees bellen want waar blijf je nu, ik ben even boodschappen doen, NU HIER KOMEN!!  de broers ook aanwezig zijn.
Frans is op van de zenuwen van al die mensen. Teun was eerder al gekomen. Ze zitten weer met bevende handjes in de broekzakken. Ontwenning natuurlijk. Toch?

We besluiten dat er toegewerkt moet worden naar begeleid wonen. De broers morren. Dat is heus niet nodig.
Ik meld Teun aan bij Promens Care. Voor Frans, zonder LVG problematiek dus het zal wel verslaving zijn, denken we aan zelfstandig wonen. Hij zal wel een keer blij zijn dat hij niet meer de zorg heeft voor Teun.
Daarmee zaten we totaal verkeerd.

Het is 2013. Promens Care zet een vastbesloten woonbegeleider in. Ze blijft komen en weet de woning te doordringen. We hebben goed overleg en ik vergeet nooit haar bewogen statement over hoe het er boven uitziet bij de Haverkampjes.
Zo slaapt een hond nog niet.

We komen er achter dat de broers niet zonder elkaar kunnen. Frans blijkt paniekaanvallen met hyperventilatie te hebben en Teun haalt  hem daar dan uit. Teun wordt door Frans opgevangen als zijn intellect ontoereikend is. Promens Care heeft de briljante inval, de broers naast elkaar te huisvesten bij een beschermde woonvorm; ieder een eigen flatje, en voor het eerst van hun leven een eigen voordeur, maar met een gedeeld balkon.
We halen het oude huis leeg en verhuizen. Frans loopt erbij als een zombie. Hij praat veel over zijn overleden ouders en de herinneringen die in het huis zijn aan hen. Inmiddels zijn we er wel achter dat zijn bevende handen in de broekzak  meer met een angststoornis, dan met de alcohol te maken hebben... het duurt 4 maanden tot hij weer min of meer aanspreekbaar is.
Ja hij drinkt, maar steeds meer blijkt, dat de alcohol een gevolg is van oude ellende. Dat er sprake is van trauma en angst.
Meer en meer komen de Haverkampjes in beeld. Met hun onmacht en problemen, maar ook met hun charme.
Frans zei me laatst, een beetje trots en luid grinnikend van verlegenheid, 'Iedereen vindt ons leuk' . En zo is het ook.

Het is 2014. De mannen wonen, met vallen en opstaan. Ze douchen, ze eten, ze maken schoon, ze doen de deur open als wij er voor staan. We zijn trots op hen. We zijn er nog lang niet maar we kunnen nu samen optrekken, en dat is de winst.
In april worden ze 40 jaar. De één 20 minuten eerder dan de ander. En om hun moed en vasthoudendheid aan het leven te vieren, gaan de vastbesloten woonbegeleider en de even vastbesloten verslavingszorg met hen uit eten.

Wat een mooi moment.

 

zondag 9 februari 2014

Gevaarlijke uitbraak epidemie serum hepatitis in Groningen in 1978


“In september 1977 valt het Siep Martinus (Straathoekwerk) op dat er gele, zieke mensen onder de spuiters rondlopen.”
Deze constatering staat opgetekend in het bulletin Serum hepatitis (in de volksmond geelzucht genoemd) van maart 1978 van DAK io en Straathoekwerk. Dit bulletin, dat ik mocht lenen van oud-straathoekwerker Ben Bloem, bevat het verslag van hoe door de lakse en ondeskundige houding van de betrokken instanties de constatering van Siep Martinus kon uitgroeien tot een heuse epidemie met grote gezondheidsrisico’ s voor de besmette spuiters (van heroïne en speed), maar ook voor de algehele bevolking. 
Er wordt uitgebreid verslag gedaan van de pogingen de GG&GD, de Inspectie voor Volksgezondheid, en het Academische Ziekenhuis de noodzakelijke maatregelen te laten treffen om te voorkomen dat de betreffende spuiters een chronische leverbeschadiging oplopen of zelfs komen te overlijden. Voor een effectieve behandeling is medicatie in combinatie met rust en gezonde voeding van essentieel belang en dat is nu juist datgene waarover de spuiters niet beschikken. Serum hepatitis is bijzonder besmettelijk via bloedcontacten, die kunnen plaatsvinden bij bloedtransfusies, behandeling bij een tandarts of het gebruik van onreine naalden. Toentertijd was het nog nodig dat tandartsen, maar ook centra voor bloeddonatie, extra maatregelen namen om besmetting te voorkomen. De GG&GD was op de hoogte van de uitbreiding van het aantal spuiters met serum hepatitis, maar lichtte daar de tandartsen niet over in, die daarover terecht kwaad waren.
In december 1977 was het aantal besmette spuiters opgelopen tot 25. Ook deze uitbreiding mocht de instellingen niet verleiden adequate maatregelen (behandeling in quarantaine) te nemen. Dat leidde tot heftiger wordende confrontaties met de medewerkers van Straathoekwerk en DAK io, die immers de dagelijkse druk ervoeren van steeds zieker wordende spuiters. Pas toen ze meldden dat ze gingen publiceren kwam er beweging en werd een quarantaineopvang voorbereid. Ondertussen hadden beide instellingen al praktische maatregelen genomen, zoals een eenvoudige maar doeltreffende spuitomruil. Ben Bloem vindt ook nu nog dat apotheek Diephuis veel lof verdient omdat die het lef had Straathoekwerk de benodigde spuiten te leveren. Het Drugs Informatie Centrum Groningen (DICG) deelde pamfletten uit om te waarschuwen tegen de risico’s om besmet te worden met serum hepatitis, onder andere door gebruikte naalden, maar ook door seksueel contact.

De hele affaire leidde vanaf het verschijnen van het bulletin tot veel plaatselijke en landelijke publiciteit, en tot Kamervragen. De opstellers van het bulletin hebben de indruk dat vooroordelen over spuiters het gedrag van de verschillende betrokken instanties hebben bepaald: spuiters zijn lastige mensen en als je ze al zou behandelen, behandel ze dan als psychiatrisch patiënt, ook als ze zich melden met lichamelijke ziekten, zoals serum hepatitis. Deze indruk kan ik volledig met hen delen.
Deze affaire leert ook dat in de gezondheidszorg sterke belangenbehartiging van groot belang is. Het is dan ook zeer te betreuren dat de zorg alleen nog geleverd wordt door grote instellingen, die geen hinder ondervinden van 'luizen in de pels'. Ook geïnstitutionaliseerde cliëntenraden kunnen die functie over het algemeen onvoldoende vervullen. Misschien zijn nu, nog meer dan toen, deze luizen in de pels nodig.

zaterdag 25 januari 2014

De gebruikers versus de verslavingszorg


Afgelopen week stond er een opmerkelijke serie artikelen in het Dagblad van het Noorden: de gebruikersruimte in Groningen gaat het aantal openingsuren drastisch verminderen. De triomfantelijke uitleg van Verslavingszorg Noord Nederland is dat de gebruikers hun leven zodanig op orde hebben dat er aanzienlijk minder behoefte is aan een gebruikersruimte. Een deel van de vaste klanten ziet dat anders: volgens hen is er sinds enkele jaren een andere wind gaan waaien bij VNN waardoor de sfeer kil is geworden en het aantal betuttelende regels drastisch toegenomen. De leiding van de gebruikersruimte verdedigt, andermaal in de krant, dat die regels hard nodig zijn, voor hun eigen bestwil. En de medewerkers van de gebruiksruimte ‘slapen ook niet overdag’.

Dat is natuurlijk een volstrekt irrelevant argument: er zijn wel meer dingen die de medewerkers niet doen en de gebruikers wel, daarom zijn de gebruikers cliënten en zijn de medewerkers in loondienst bij een organisatie voor verslavingszorg. De vraag is: waarom moet het deze mensen verboden worden op de bank te liggen? En nog interessanter: waarom is de maandelijkse vergadering tussen medewerkers en gebruikers opgeheven? Dat maak ik uit het weerwoord van VNN niet op.

Als het zo is dat de medewerkers ‘niet voor, maar mét de cliënten’ werken, dan is het vreemd dat voor in ieder geval een deel van die cliënten de regels onbegrijpelijk en onredelijk zijn. En dat de medewerkers en de gebruikers menen hun standpunten te moeten verdedigen in de krant.

De gebruiksruimte wordt gefinancierd door de gemeente en had bij de opening in 2000 tot doel de overlast van in het openbaar gebruikende verslaafden te verminderen. Maar ‘de vrijblijvendheid is eraf’, zegt de medewerker nu. Dat roept de vraag op: wat is er dan precies veranderd en waarom? Zijn er geen verslaafden meer die overlast (kunnen) veroorzaken en heeft de gemeente daarom de doelstelling van de gebruiksruimte gewijzigd?

Vooralsnog heeft VNN het laatste woord, maar dat roept meer vragen op dan het antwoorden geeft. Ik ben benieuwd naar het vervolg.

zondag 19 januari 2014

Eigen schuld


Verslaving is een psychiatrische ziekte. Als 'stoornis in het gebruik van middelen' opgenomen in het handboek van psychiaters, de DSM. Stoornissen als depressie, posttraumatische stress en schizofrenie staan er ook in. Aandoeningen waarover iedereen het eens lijkt te zijn dat de mensen die eraan lijden hulp en aandacht verdienen. Aandoeningen die bovendien vaak samengaan met verslaving.

Maar rondom verslaving heerst altijd een sfeer van 'eigen schuld', met bijbehorende scheldnamen als junk, freak en zuiplap. Het Dagblad van het Noorden bedient zich - tot mijn grote ergernis - met regelmaat van het scheldwoord voor een drugsverslaafde. Waarom dat gebrek aan respect en medeleven voor mensen met een verslaving?

zondag 12 januari 2014

Zorgen voor elkaar


Op 10 januari 2014 verdedigde mevrouw Femmianne Bredewold haar proefschrift ‘Lof der oppervlakkigheid’. Ze heeft onderzoek gedaan naar de onderlinge zorg in de buurt, iets waar de huidige regering hoog op inzet. Voor de groepen waarop zij zich in haar onderzoek specifiek richt valt het zorgen voor elkaar zwaar tegen. Psychiatrische patiënten en mensen met een verstandelijke beperking kunnen hooguit rekenen op, wat ik zou noemen vriendelijk gedogen. Echt een emotionele band met hen aangaan komt weinig voor en nog wel het minst bij mensen met een verstandelijke beperking; die mogen in het slechtste geval rekenen op misbruik.

Een treurige conclusie voor de betrokkenen, maar ook voor dit regeringsbeleid, dat door de kracht van de buurt tracht de zorgkosten te beperken. In onderlinge gesprekken zeggen we wel eens tegen elkaar dat je in deze tijden van verminderde zorgbudgetten zou kunnen leren van landen die minder geld voor zorg beschikbaar hebben en natuurlijk ook van ons eigen verleden, toen er ook minder geld beschikbaar was voor de zorg. Hoe zit dat dan specifiek voor verslavingsproblematiek.

Femmianne maakt in haar proefschrift een onderscheid tussen vier typen interacties tussen burgers, waaronder liefdadigheid (geven zonder iets terug te verwachten) en wederkerigheid (geven en nemen). Bij de eerste georganiseerde behandeling van mensen met een verslavingsprobleem aan het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw is bij de oprichting van achtereenvolgens Hoog-Hullen, De Droge Kroeg en de voorloper van het latere CAD het initiatief genomen door een telkens een andere groep van notabelen en lagere adel. Denk maar eens aan de dames van der Hoop van Slochteren en Jonkvrouwe de Ranitz; dit was pure liefdadigheid. Hun initiatieven en ook toenmalige initiatieven op het gebied van preventie waren gericht op het stimuleren van wederkerigheid tussen  lotgenoten door hen bij elkaar te brengen en elkaar te laten steunen in hun streven naar een ‘sober’  leven. Centraal stond daarbij “het gezonde leven”, gekenmerkt door huiselijkheid, verantwoordelijkheid voor het gezin, arbeidzaamheid en de drie R’s, reinheid, rust en regelmaat. Hoog-Hullen was in verband met dat laatste ook niet voor niets een sanatorium. Het zal erg geleken hebben op wat we nu een kuuroord noemen.

In en na de Tweede Wereldoorlog verandert er een hoop. Jos van der Lans spreekt in zijn boek Ontregelen over de periode na de oorlog van een tijdperk van Wederopbouw die in zorg en welzijn wordt gekenmerkt door bevoogding; de professional zit er boven op. De verslavingszorg bestaat in die periode uit een aantal sanatoria, waarvan één in het Noorden en een aantal ambulante voorzieningen, waarin de reclasseringstaak het belangrijkste aspect is. Ook worden er veel nieuwe ambulante voorzieningen opgericht, zoals de CAD’ s Drenthe en Friesland. In reclasseringsrapporten uit die tijd valt een sterk moraliserende insteek op. 

In de jaren 70 neemt de welvaart, mede onder invloed van de aardgasbaten verder toe, en gelijkopgaand daarmee het individualisme. Er wordt gesproken over het ik-tijdperk beschreven in beroemde boek van Christopher Lasch, ‘De cultuur van het narcisme’. De ambulante verslavingszorg begint aan een groot veranderingsproces, waarin eind jaren 70 niet langer justitie de belangrijkste financier is maar de voorloper van het huidige VWS dat wordt. De reclasseringstaken worden uitgebreid met behandeling en preventie. In die zelfde jaren komt de harddrugproblematiek opzetten en gemeenten richten hiervoor drughulpverleningsinstellingen op. In Groningen ontstaan dan het DAK (gebruikersruimten en dagbesteding), SNAK (begeleid wonen en werken), SDB (drughulpverlening voor Surinamers) en DICG (voorlichting); in Drenthe Masiun (drughulpverlening voor Molukkers) en in Friesland Straathoekwerk en KRIC. Van der Lans noemt dit de periode van emancipatie en de welzijnswerkers staan niet meer boven maar naast hun cliënten. Dat zie je ook duidelijk terug bij de gemeentelijk gefinancierde drughulpverlening, maar niet bij de gezondheidszorg, waartoe ook de CAD’ s en Hoog-Hullen gerekend kunnen worden.

Van 1985 – 2002 spreekt van der Lans over het tijdperk van de no-nonse en marktwerking bij zorg en welzijn. Er ontstaat meer afstand tussen de professional en de cliënt en hij kenmerkt hun relatie door ervandaan. Voor de verslavingszorg is dit de periode van de fusies en verdere professionalisering van de zorg, die inderdaad leidt tot een grotere afstand tot de cliënt. Dat wordt later versterkt door de invoering van de nieuwe afrekensystematiek in de zorg de DBC (Diagnose Behandel Combinatie).In het Noorden ontstaat, volgens sommigen na 25 jaar overleggen, één instelling voor verslavingszorg Verslavingszorg Noord Nederland (VNN).

In 2002 begint volgens van der Lans het tijdperk van de herontdekking van de leefwereld van de cliënt en spreekt hij van een betrokken professionaliteit, waarin de professional niet meer achter het bureau van zijn/haar systeemwereld blijft in afwachting van de cliënt maar die opzoekt in diens eigen leefwereld.

Deze ontwikkeling wordt versterkt door de in 2008 ingezette economische crisis. Deze noopt bovendien tot het meer gebruik maken van de eigen kracht van de cliënt en diens omgeving. (ex-) Cliënten in de verslavingszorg lieten het bestuur van die sector in 2010 tekenen voor herstelondersteunende zorg als richting waarin de verslavingszorg zich zou moeten ontwikkelen. Dit concept hadden zij, onder leiding van hun voorzitter Jos Oude Bos, over genomen van een land met minder geld voor de zorg, Nieuw Zeeland. In herstelondersteunende zorg staat het benutten van ervaringskennis naast de wetenschappelijke en professionele kennis, de eigen regie en het accent op  kracht in plaats van op problemen centraal. Dat past heel goed bij het regeringsbeleid, maar wordt wonderwel nog maar nauwelijks toegepast door de verslavingszorg. Gemeenten zijn hier al wèl mee bezig en doen dat vooral via het instellen van interdisciplinaire wijkteams. Deze teams moeten rekening houden met de beperkte bijdrage van de buurt, zoals blijkt uit het onderzoek van Femmianne Bredewold.

Kunnen we ook nog wat leren uit het verleden? Dat lijkt door de grote verschillen tussen de huidige tijd en dat verleden, maar beperkt mogelijk. Ik denk dat de belangrijkste les is: maak meer gebruik van ervaringskennis, ook door het stimuleren van lotgenoten contacten, inclusief die met ex-verslaafden. Maar ook, dat net als in het begin van de vorige eeuw de leefwereld van de cliënt leidend moet zijn en niet de systeemwereld van de organisaties. Mogelijk kan hiermee net als toen met eenvoudige middelen veel worden bereikt.