zaterdag 25 januari 2014

De gebruikers versus de verslavingszorg


Afgelopen week stond er een opmerkelijke serie artikelen in het Dagblad van het Noorden: de gebruikersruimte in Groningen gaat het aantal openingsuren drastisch verminderen. De triomfantelijke uitleg van Verslavingszorg Noord Nederland is dat de gebruikers hun leven zodanig op orde hebben dat er aanzienlijk minder behoefte is aan een gebruikersruimte. Een deel van de vaste klanten ziet dat anders: volgens hen is er sinds enkele jaren een andere wind gaan waaien bij VNN waardoor de sfeer kil is geworden en het aantal betuttelende regels drastisch toegenomen. De leiding van de gebruikersruimte verdedigt, andermaal in de krant, dat die regels hard nodig zijn, voor hun eigen bestwil. En de medewerkers van de gebruiksruimte ‘slapen ook niet overdag’.

Dat is natuurlijk een volstrekt irrelevant argument: er zijn wel meer dingen die de medewerkers niet doen en de gebruikers wel, daarom zijn de gebruikers cliënten en zijn de medewerkers in loondienst bij een organisatie voor verslavingszorg. De vraag is: waarom moet het deze mensen verboden worden op de bank te liggen? En nog interessanter: waarom is de maandelijkse vergadering tussen medewerkers en gebruikers opgeheven? Dat maak ik uit het weerwoord van VNN niet op.

Als het zo is dat de medewerkers ‘niet voor, maar mét de cliënten’ werken, dan is het vreemd dat voor in ieder geval een deel van die cliënten de regels onbegrijpelijk en onredelijk zijn. En dat de medewerkers en de gebruikers menen hun standpunten te moeten verdedigen in de krant.

De gebruiksruimte wordt gefinancierd door de gemeente en had bij de opening in 2000 tot doel de overlast van in het openbaar gebruikende verslaafden te verminderen. Maar ‘de vrijblijvendheid is eraf’, zegt de medewerker nu. Dat roept de vraag op: wat is er dan precies veranderd en waarom? Zijn er geen verslaafden meer die overlast (kunnen) veroorzaken en heeft de gemeente daarom de doelstelling van de gebruiksruimte gewijzigd?

Vooralsnog heeft VNN het laatste woord, maar dat roept meer vragen op dan het antwoorden geeft. Ik ben benieuwd naar het vervolg.

zondag 19 januari 2014

Eigen schuld


Verslaving is een psychiatrische ziekte. Als 'stoornis in het gebruik van middelen' opgenomen in het handboek van psychiaters, de DSM. Stoornissen als depressie, posttraumatische stress en schizofrenie staan er ook in. Aandoeningen waarover iedereen het eens lijkt te zijn dat de mensen die eraan lijden hulp en aandacht verdienen. Aandoeningen die bovendien vaak samengaan met verslaving.

Maar rondom verslaving heerst altijd een sfeer van 'eigen schuld', met bijbehorende scheldnamen als junk, freak en zuiplap. Het Dagblad van het Noorden bedient zich - tot mijn grote ergernis - met regelmaat van het scheldwoord voor een drugsverslaafde. Waarom dat gebrek aan respect en medeleven voor mensen met een verslaving?

zondag 12 januari 2014

Zorgen voor elkaar


Op 10 januari 2014 verdedigde mevrouw Femmianne Bredewold haar proefschrift ‘Lof der oppervlakkigheid’. Ze heeft onderzoek gedaan naar de onderlinge zorg in de buurt, iets waar de huidige regering hoog op inzet. Voor de groepen waarop zij zich in haar onderzoek specifiek richt valt het zorgen voor elkaar zwaar tegen. Psychiatrische patiënten en mensen met een verstandelijke beperking kunnen hooguit rekenen op, wat ik zou noemen vriendelijk gedogen. Echt een emotionele band met hen aangaan komt weinig voor en nog wel het minst bij mensen met een verstandelijke beperking; die mogen in het slechtste geval rekenen op misbruik.

Een treurige conclusie voor de betrokkenen, maar ook voor dit regeringsbeleid, dat door de kracht van de buurt tracht de zorgkosten te beperken. In onderlinge gesprekken zeggen we wel eens tegen elkaar dat je in deze tijden van verminderde zorgbudgetten zou kunnen leren van landen die minder geld voor zorg beschikbaar hebben en natuurlijk ook van ons eigen verleden, toen er ook minder geld beschikbaar was voor de zorg. Hoe zit dat dan specifiek voor verslavingsproblematiek.

Femmianne maakt in haar proefschrift een onderscheid tussen vier typen interacties tussen burgers, waaronder liefdadigheid (geven zonder iets terug te verwachten) en wederkerigheid (geven en nemen). Bij de eerste georganiseerde behandeling van mensen met een verslavingsprobleem aan het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw is bij de oprichting van achtereenvolgens Hoog-Hullen, De Droge Kroeg en de voorloper van het latere CAD het initiatief genomen door een telkens een andere groep van notabelen en lagere adel. Denk maar eens aan de dames van der Hoop van Slochteren en Jonkvrouwe de Ranitz; dit was pure liefdadigheid. Hun initiatieven en ook toenmalige initiatieven op het gebied van preventie waren gericht op het stimuleren van wederkerigheid tussen  lotgenoten door hen bij elkaar te brengen en elkaar te laten steunen in hun streven naar een ‘sober’  leven. Centraal stond daarbij “het gezonde leven”, gekenmerkt door huiselijkheid, verantwoordelijkheid voor het gezin, arbeidzaamheid en de drie R’s, reinheid, rust en regelmaat. Hoog-Hullen was in verband met dat laatste ook niet voor niets een sanatorium. Het zal erg geleken hebben op wat we nu een kuuroord noemen.

In en na de Tweede Wereldoorlog verandert er een hoop. Jos van der Lans spreekt in zijn boek Ontregelen over de periode na de oorlog van een tijdperk van Wederopbouw die in zorg en welzijn wordt gekenmerkt door bevoogding; de professional zit er boven op. De verslavingszorg bestaat in die periode uit een aantal sanatoria, waarvan één in het Noorden en een aantal ambulante voorzieningen, waarin de reclasseringstaak het belangrijkste aspect is. Ook worden er veel nieuwe ambulante voorzieningen opgericht, zoals de CAD’ s Drenthe en Friesland. In reclasseringsrapporten uit die tijd valt een sterk moraliserende insteek op. 

In de jaren 70 neemt de welvaart, mede onder invloed van de aardgasbaten verder toe, en gelijkopgaand daarmee het individualisme. Er wordt gesproken over het ik-tijdperk beschreven in beroemde boek van Christopher Lasch, ‘De cultuur van het narcisme’. De ambulante verslavingszorg begint aan een groot veranderingsproces, waarin eind jaren 70 niet langer justitie de belangrijkste financier is maar de voorloper van het huidige VWS dat wordt. De reclasseringstaken worden uitgebreid met behandeling en preventie. In die zelfde jaren komt de harddrugproblematiek opzetten en gemeenten richten hiervoor drughulpverleningsinstellingen op. In Groningen ontstaan dan het DAK (gebruikersruimten en dagbesteding), SNAK (begeleid wonen en werken), SDB (drughulpverlening voor Surinamers) en DICG (voorlichting); in Drenthe Masiun (drughulpverlening voor Molukkers) en in Friesland Straathoekwerk en KRIC. Van der Lans noemt dit de periode van emancipatie en de welzijnswerkers staan niet meer boven maar naast hun cliënten. Dat zie je ook duidelijk terug bij de gemeentelijk gefinancierde drughulpverlening, maar niet bij de gezondheidszorg, waartoe ook de CAD’ s en Hoog-Hullen gerekend kunnen worden.

Van 1985 – 2002 spreekt van der Lans over het tijdperk van de no-nonse en marktwerking bij zorg en welzijn. Er ontstaat meer afstand tussen de professional en de cliënt en hij kenmerkt hun relatie door ervandaan. Voor de verslavingszorg is dit de periode van de fusies en verdere professionalisering van de zorg, die inderdaad leidt tot een grotere afstand tot de cliënt. Dat wordt later versterkt door de invoering van de nieuwe afrekensystematiek in de zorg de DBC (Diagnose Behandel Combinatie).In het Noorden ontstaat, volgens sommigen na 25 jaar overleggen, één instelling voor verslavingszorg Verslavingszorg Noord Nederland (VNN).

In 2002 begint volgens van der Lans het tijdperk van de herontdekking van de leefwereld van de cliënt en spreekt hij van een betrokken professionaliteit, waarin de professional niet meer achter het bureau van zijn/haar systeemwereld blijft in afwachting van de cliënt maar die opzoekt in diens eigen leefwereld.

Deze ontwikkeling wordt versterkt door de in 2008 ingezette economische crisis. Deze noopt bovendien tot het meer gebruik maken van de eigen kracht van de cliënt en diens omgeving. (ex-) Cliënten in de verslavingszorg lieten het bestuur van die sector in 2010 tekenen voor herstelondersteunende zorg als richting waarin de verslavingszorg zich zou moeten ontwikkelen. Dit concept hadden zij, onder leiding van hun voorzitter Jos Oude Bos, over genomen van een land met minder geld voor de zorg, Nieuw Zeeland. In herstelondersteunende zorg staat het benutten van ervaringskennis naast de wetenschappelijke en professionele kennis, de eigen regie en het accent op  kracht in plaats van op problemen centraal. Dat past heel goed bij het regeringsbeleid, maar wordt wonderwel nog maar nauwelijks toegepast door de verslavingszorg. Gemeenten zijn hier al wèl mee bezig en doen dat vooral via het instellen van interdisciplinaire wijkteams. Deze teams moeten rekening houden met de beperkte bijdrage van de buurt, zoals blijkt uit het onderzoek van Femmianne Bredewold.

Kunnen we ook nog wat leren uit het verleden? Dat lijkt door de grote verschillen tussen de huidige tijd en dat verleden, maar beperkt mogelijk. Ik denk dat de belangrijkste les is: maak meer gebruik van ervaringskennis, ook door het stimuleren van lotgenoten contacten, inclusief die met ex-verslaafden. Maar ook, dat net als in het begin van de vorige eeuw de leefwereld van de cliënt leidend moet zijn en niet de systeemwereld van de organisaties. Mogelijk kan hiermee net als toen met eenvoudige middelen veel worden bereikt.